- De leeftijd waarop Nederlandse werknemers feitelijk met pensioen gaan en de AOW-leeftijd komen steeds dichter bij elkaar te liggen.
- In 2023 stopten werknemers gemiddeld nog maar 11 maanden vóór het bereiken van de AOW-leeftijd met werken.
- De stijging van de AOW-leeftijd zorgt ervoor dat werknemers en zelfstandigen langer blijven werken.
- Lees ook: Wanneer mag je met pensioen en krijg je AOW? Bijna helft werkenden denkt pensioenleeftijd niet te halen, volgens peiling CNV
De AOW-leeftijd stijgt al een aantal jaar gestaag en dat dwingt veel werknemers om langer door te werken. Inmiddels lukt het nog maar zo’n 40 procent van de werknemers om eerder met pensioen te gaan.
Dat blijkt uit maandag gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de ontwikkeling van de feitelijke pensioenleeftijd van werknemers.
Afgelopen jaar lag de AOW-leeftijd, dus het moment waarop je recht hebt op de uitkering voor de oude dag van de staat, op 66 jaar en 10 maanden. In 2024 is de AOW-leeftijd verder verhoogd naar 67 jaar en dat blijft zo tot en met 2027.
In 2023 gingen 86 duizend werknemers met pensioen. De gemiddelde pensioenleeftijd lag daarbij op 65 jaar en 11 maanden. Dat was dus gemiddeld 11 maanden eerder dan de officiële AOW-leeftijd in 2023.
Feitelijke pensioenleeftijd stijgt naar bijna 66 jaar
Uit de onderstaande tabel blijkt dat de feitelijke pensioenleeftijd van werknemers sinds 2006 steeds dichter naar de AOW-leeftijd is toe gekropen.
Zo gingen werknemers in 2006 gemiddeld met 60 jaar en 9 maanden met pensioen, terwijl de AOW-leeftijd destijds op 65 jaar lag. Dus een gat van ruim 4 jaar. Inmiddels is dat verschil dus gekrompen tot minder dan 1 jaar.
Uit diverse peilingen blijkt overigens dat veel werknemers en zzp'ers eigenlijk eerder willen stoppen met werken.
Zo wil bijna de helft van de zzp’ers eerder stoppen met werken, liefst voor hun 65ste, bleek begin deze maand uit een peiling van pensioenbank Brand New Day onder zelfstandige ondernemers. Van de gepeilde eenpitters wilde 47 procent stoppen met werken voordat ze 65 zijn. Bij de werknemers gaf 36 procent aan dat ze voor hun 65ste met vroegpensioen willen.
De onderstaande tabel van het CBS geeft aan hoe oud werknemers waren die in een bepaald jaar stopten met werken. De blauwe vlakken geven weer hoe groot de groep was die op 65-jarige leeftijd of eerder stopte. Te zien is dat tot 2018 ongeveer 90 procent van de groep die stopte met werken 65 jaar of jonger was. Maar daarna is dat gedaald tot 40 procent in 2023.
Tussen 2018 en 2023 zijn veel meer werknemers gestopt met werken toen ze 66 werden (oranje vlak in de grafiek). Dit heeft direct te maken met de stijging van de AOW-leeftijd, die in 2018 steeg naar 66 jaar en daarna verder is opgelopen.
In 2023 ging ongeveer 40 procent van de werknemers op 65-jarige leeftijd of jonger met pensioen, dus vóór de AOW-leeftijd van 66 jaar en 10 maanden van dat jaar. Bij elkaar werd 46 procent van de werknemers die afgelopen jaar met pensioen ging in dat jaar 66. En iets meer dan 13 procent van de stoppers was in 2023 67 jaar of ouder.
Van de Nederlanders die voor het eerst AOW krijgen, is bijna 6 op de 10 werknemer of zzp'er geweest
In Nederland is het recht op de AOW-uitkering niet gekoppeld aan het gegeven of je al dan niet een betaalde baan hebt gehad. De hoogte van de AOW hangt af van het aantal jaar dat je in Nederland hebt gewoond, ongeacht of je een baan had of niet.
Een flink deel van de mensen die de AOW-leeftijd bereiken, heeft daarvóór geen betaald werk gedaan. In de onderstaande tabel van het CBS is te zien hoe de verdeling tussen AOW-ontvangers is, op basis van de voorgaande inkomstenbronnen.
Te zien is dat de groep die in 2021 voor het eerst AOW kreeg, voor ruim 45 procent bestond uit voormalige werknemers en voor bijna 12 procent uit zelfstandigen. Samen dus bijna 60 procent van het totaal.
Daartegenover stond een groep van ruim 40 procent die vóór de ontvangst van de AOW-uitkering een sociale uitkering kreeg (bijstand, ww, ziekte, arbeidsongeschiktheid) of geen zelfstandig inkomen had. Bij die laatste groep gaat het bijvoorbeeld om niet-werkende partners.